Publicatiedatum: 11-4-2001

Centraal Joods Overleg: Repareer het dak nu!

Het Centraal Joods Overleg had een sleutelrol in het overleg over teruggave van joods bezit. Maar hoe representatief en transparant is het CJO? Dat kan veel beter, meent M.L. Mock

Het Centraal Joods Overleg (CJO) is onvoldoende representatief gebleken om joods Nederland te vertegenwoordigen. Bovendien heeft het CJO tot dusver niet in overeenstemming met beginselen van corporate governance verantwoording afgelegd over zijn activiteiten. Het CJO dient derhalve zijn samenstelling op korte termijn te herzien en zodanige afspraken te maken of structuren te kiezen dat het tijdig verantwoording aflegt.

Corporate governance is een Angelsaksisch begrip dat staat voor transparantie en afleggen van verantwoording aan belanghebbenden. Sinds enige jaren besteden grote ondernemingen hieraan veel aandacht. De aanbevelingen van de Commissie-Peters en de bevindingen van de Monitoring Commissie Peters II zijn daarbij van groot belang. De bijdrage van dezelfde Peters als lid van de Commissie van Kemenade, die de regering adviseerde over de afwikkeling van oorlogsschulden, is mogelijk niet minder belangrijk geweest. Hoe dat ook zij, de principes van corporate governance hebben een veel ruimere strekking dan alleen voor beursgenoteerde ondernemingen.

Het CJO bestaat sinds voorjaar 1997 en is een samenwerkingsverband tussen de drie joodse kerkgenootschappen in Nederland, Joods Maatschappelijk Werk (JMW), Federatie Nederlandse Zionisten (FNZ) en Centrum voor Informatie en Documentatie Israel (Cidi). Het CJO is opgericht om de externe belangen van joods Nederland planmatig en efficiënt te behartigen door als spreekbuis en adres te fungeren. Sinds zijn formatie heeft het CJO zich evenwel in hoofdzaak beziggehouden met restitutie van tegoeden van joods bezit tengevolge van de Tweede Wereldoorlog. Op zich kwam het goed uit dat het CJO bestond toen de restitutieproblematiek ook in Nederland aan de orde kwam en de ontwikkelingen zich snel opvolgden, doch het CJO was daartoe niet opgericht.

Transparantie en het afleggen van verantwoording schoten te kort bij het opereren van het CJO inzake de restitutieproblematiek. De vereiste transparantie was niet gediend met het meewerken aan het VPRO- televisieprogramma waarin CJO bestuurders te zien waren, die zich beraadden op de strategie in onderhandelingsgesprekken met het kabinet Kok, Nederlandse banken en effectenbeurs. Transparantie is wélgediend met periodieke schriftelijke informatie aan een controlerend lichaam, of toezichthoudend orgaan. Dit kan, en moet in bepaalde gevallen, ondersteund worden door informatiebijeenkomsten, persberichten, brochures etcetera.

Feit is dat het CJO, onder druk van belangengroepen, koos om zijn draagvlak te verbreden door een ad-hocsamenwerking aan te gaan met het Adviescollege Restitutie en Verdeling en het Platform Israël. De ondoorzichtigheid nam daardoor slechts toe. Het alternatief om een referendum te houden over de verdeling van voor restitutie beschikbare gelden liet men nauwelijks gemotiveerd varen. Dit alles roept de vraag op waarom de samenstelling van het CJO nog steeds is zoals zij is. De beantwoording van deze vraag is van belang voor de toekomst van het CJO, de vereiste legitimatie. Je moet je dak repareren als de zon schijnt.

Dat de joodse gemeenschap slechts in (te) beperkte mate georganiseerd is, is uiteraard een lastig gegeven bij de legitimatie van het CJO, maar neemt niet weg dat onderscheid gemaakt kan worden tussen de representativiteit van de verschillende CJO-deelnemers. De deelnemende kerkgenootschappen kennen leden en JMW, fictief soms als vierde joods kerkgenootschap aangeduid, heeft geen leden. FNZ kent een beperkt aantal leden en Cidi heeft geen leden, maar een beperkt aantal donateurs. Toch ligt de situatie voor JMW anders dan voor FNZ en Cidi. JMW heeft ook een groot aantal joden aan zich weten te binden, die geen lid zijn of willen zijn van de kerkgenootschappen. Daarmee heeft JMW een eigen, deels ongebonden, achterban die kwantitatief niet onderdoet voor de achterban van de kerkgenootschappen.

Is een eigen achterban ook aan de orde voor FNZ en Cidi ? Naar mijn mening is FNZ vooral een relikwie uit voorbije tijden, toen het zionisme een vitale beweging was. Vandaag kunnen bij de deelname van FNZ aan het CJO vooral vraagtekens geplaatst worden. De sympathie voor Israël is geen monopolie van FNZ. Vrijwel elke jood in Nederland en vrijwel elke joodse organisatie in Nederland zal Israël een warm hart toedragen, en FNZ biedt daarbij geen toegevoegde waarde. Hetzelfde geldt voor de deelname van Cidi. Bij dit alles is het niet uitgesloten dat representanten van andere organisaties dan de in het CJO vertegenwoordigde partijen op grond van persoonlijke kwaliteiten of ervaring als bestuurder of adviseur van het CJO optreden, doch dat leidt wezenlijk tot een andere samenwerkingsvorm en samenstelling dan thans aan de orde is. Het CJO zou als spreekbuis van de joodse gemeenschap in Nederland aan kracht en aan legitimatie winnen door structureel een bredere samenstelling te realiseren. Duplicaties dienen daarbij uiteraard zoveel mogelijk te worden voorkomen.

Een daadwerkelijke, zorgvuldige en zuivere verantwoordingsprocedure is zonder onoverkomelijke aanpassingen mogelijk. Het zou voldoende zijn om duidelijke afspraken te maken tussen CJO en de aangesloten instellingen. Uitgaande van de hiervoor genoemde deelnemers (met legitimatie om deel uit te maken van het CJO), de drie joodse kerkgenootschappen en JMW, zou periodiek verantwoording kunnen worden afgelegd aan de Centrale Commissie van het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK), Algemeen Bestuur van het Verbond van Liberaal Religieuze Joden, College van Parnassim van de Portugees-Israëlitische Gemeente (PIG), algemeen bestuur van Joods Maatschappelijk Werk en aan eventueel nieuw toe te treden participanten.

Mr M.L. Mock is jurist en werkzaam in het bedrijfsleven. Tevens is hij bestuurder van enkele joodse organisaties. Dit artikel is geschreven op persoonlijke titel.

Copyright (c) 2007 Het Financieele Dagblad